Notitie: Maarssen, dorp in het Vecht- en
Plassengebied?
Een alternatieve visie op de wenselijke ruimtelijke ontwikkeling
Aanleiding voor deze notitie
Bij ons als bewoners van Maarssen Dorp bestaat grote onrust over het
bouwbeleid van het gemeentebestuur. Dit allereerst naar aanleiding van de
vele bouwplannen die het gemeentebestuur in ontwikkeling heeft. Te noemen
zijn: Zogwetering, terrein De Grondslag, Ariënsschool,
Tesselschadestraat, Kardinaal Alfrinkschool, terrein Mastenbroek, terrein
Roeleveld, terrein Viod/Welkoop, Stationsweg Zuid, Stationsweg Noord,
Friezenbuurt en Busdijk. Deze initiatieven moeten geplaatst worden tegen
de achtergrond van laatstelijk gerealiseerde grootschalige bouwplannen
zoals de Muziekbuurt en Zandweg Oostwaard, en recente initiatieven inzake
de reservering van gronden voor toekomstige bebouwing, zoals
Otterspoorbroek en Neermaten. Tezamen roepen al deze bouwplannen het
toekomstbeeld op van een totaal verstedelijkt Maarssen Dorp en van een
radicaal veranderend woon- en leefmilieu.
De zorg over de toekomst van ons woon- leefmilieu wordt ook gevoed door
het feit dat dit lokale planologische en bouwbeleid zich afspeelt binnen
een regio met een grote ruimtelijke dynamiek. Het gebied tussen
Amsterdam-Utrecht wordt gekenmerkt door de aanwezigheid en verdere
ontwikkeling van omvangrijke infrastructurele voorzieningen (verbreding
Amsterdam-Rijnkanaal, verbreding en verlegging A 2, aanleg HST-Oost), door
de corridor-ontwikkeling Amsterdam-Utrecht, door grootschalige
verstedelijking vanuit Utrecht in de vorm van het Leidsche Rijnproject,
door verstedelijking op kleine schaal vanuit dorpen gelegen in het gebied,
door ontwikkeling van de Randstadgroenstructuur, door voorbereiding van
het nationale project Nieuwe Hollandse Waterlinie als Unesco Werelderfgoed
etc.
De ligging van Maarssen in deze gigantische verkeers- en vervoerscorridor
roept ook een aanzienlijke verkeers- en milieuproblematiek op: toenemende
verkeerscongestie, toename en cumulatie van geluidsoverlast uit
verschillende bronnen (verkeerslawaai, spoorweglawaai en
scheepvaartlawaai) en aantasting van natuur- en groengebieden.
Kortom: in het gebied waarin wij leven is sprake van toenemende spanningen
tussen de vereisten van wonen, werken, recreëren en verplaatsen.
Doel van deze notitie
Bovengeschetste lokale en regionale ontwikkelingen roepen de vraag op
wat er in de nabije toekomst overblijft van Maarssen, dorp aan de Vecht. Bevolking
en bestuur van Maarssen staan voor een fundamentele keuze in het
planologisch beleid: het zoveel mogelijk behouden en versterken van het
unieke woon- en leefmilieu dat Maarssen heeft als dorp gelegen in het
Vecht- en Plassengebied of doorgaan met het huidig beleid waarbij Maarssen
verstedelijkt onderdeel worden van de uitwaaierende Utrechtse
agglomeratie.
In het huidige planologische beleid van het gemeentebestuur lijkt impliciet
een keuze gedaan te zijn voor de tweede optie: Maarssen als verstedelijkt
onderdeel van de Utrechtse agglomeratie. Ook deze impliciete keuze roept
vele vragen op bij de bevolking:
- Wat is de noodzaak voor dit beleid? Wat zijn de motieven van het
gemeentebestuur?
- Is dit beleid niet strijdig met de taak van de gemeente Maarssen als
beherende gemeente?
- Hoe verhoudt dit beleid zich - mede gezien de grootschaligheid, de
grote dichtheden en de hoogbouw - tot de belofte van het
gemeentebestuur dat in Maarssen Dorp gebouwd zou gaan worden
overeenkomstig de schaal en aard van de bestaande bebouwing (z.g.
dorpse bouwen)?
- Hoe krijgt de bevolking de kans op dit beleid daadwerkelijk invloed
uit te oefenen? Dit mede gezien de belofte van het College van B&W
dat het bijzondere aandacht zal besteden aan het tweerichtingsverkeer
tussen bevolking en bestuur en aan signalen vanuit de bevolking.
Gezien de boven geformuleerde fundamentele keuze en de vele vragen die
in dit verband leven, willen wij als bewoners van Maarssen Dorp gaarne een
discussie met de politieke partijen en het gemeentebestuur over de
toekomst van ons dorp en de rol die het planologisch beleid daarin kan
spelen. Deze notitie is bedoeld als bijdrage van de inwoners van
Maarssen aan dit maatschappelijk debat en als uitnodiging aan politiek en
bestuur dit debat op de politieke agenda te plaatsen. Het bevat een
schets van uitgangspunten als basis voor een wenselijke toekomstige
ontwikkeling van Maarssen Dorp in planologisch en stedenbouwkundig
opzicht. Het is bedoeld als alternatief voor het huidige planologische
beleid van de gemeente Maarssen.
Uitgangspunten voor een wenselijk planologisch en (stede)bouwkundig
beleid
1. De ligging van Maarssen in het cultuurhistorisch en
landschappelijk waardevolle Vecht- en Plassengebied.
Natuurlijk is geen enkel gebied of stad in Nederland zonder
cultuurhistorische waarde, maar sommige gebieden bevatten een dusdanige
cumulatie van cultuurhistorische waarden (op basis van criteria als
zeldzaamheid, gaafheid en representativiteit gezien vanuit archeologisch,
historisch- (stede)bouwkundig en historisch-geografisch perspectief) dat
zij bijzondere aandacht en bescherming verdienen.
Onder deze cultuurhistorisch meest waardevol
geachte gebieden en steden neemt het Vecht- en Plassengebied een
prominente plaats in.
De rijksoverheid bereidt op dit moment de Vijfde Nota over de
Ruimtelijke Ordening voor en heeft daarbij aangekondigd bijzondere
aandacht te willen schenken aan het behoud van de cultuurhistorische
identiteit en kwaliteit van steden en landschappen in ons land. Een
belangrijke bouwsteen voor dit beleid is de Nota Belvedère,
beleidsnotitie over de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke
inrichting (d.d. 11-6-1999, Tweede kamer der Staten Generaal).
In deze nota wordt geconstateerd dat in het ruimtelijk beleid op
nationaal, provinciaal en lokaal niveau te weinig rekening wordt gehouden
met cultuurhistorische waarden met als gevolg dat "ruimten of plekken
in alle delen van het land op elkaar gaan lijken. Deze vervlakking en
verschraling van de diversiteit van de leefomgeving is een
gemeenschappelijke zorg" (nota Belvedère, p. 5).
In de nota wordt een aantal gebieden en steden genoemd die bijzonder
waardevol zijn en daarom bijzondere bescherming behoeven. Ook het Vecht-
en Plassengebied komt op deze lijst voor. Het gebied is niet alleen op
zichzelf bijzonder waardevol vanwege de grote cultuurhistorische
betekenis, maar bovendien is sprake van grote overlap met het gebied van
de z.g. Hollandse Waterlinie. Een gebied dat cultuurhistorisch zo
belangrijk wordt geacht dat het rijk het voornemen heeft het voor te
dragen voor bijzondere rijksaandacht in de vorm van een z.g. ‘nationaal
project’.
De positie van het Vecht- en Plassengebied op de lijst van bijzondere
gebieden is ook prominent in die zin dat het gebied niet alleen wordt
gekenmerkt door een hoge cultuurhistorische waarde, maar ook - zo stelt de
nota - door de dreiging van aantasting ervan als gevolg van een grote
ruimtelijke dynamiek (zie eerder gemaakte opmerkingen over de
ontwikkelingen binnen de corridor Amsterdam - Utrecht). Dat maakt dat de
wederzijdse afstemming tussen cultuurhistorisch en ruimtelijk beleid juist
voor dit gebied bijzondere aandacht verdient.
Gezien deze situatie (hoge cultuurhistorische waarde gecombineerd met
grote ruimtelijke dynamiek) pleiten wij er als inwoners van Maarssen voor
dat politiek en bestuur in Maarssen bijzondere aandacht besteden aan het
behoud van de cultuurhistorische en landschappelijke waarde van het Vecht-
en Plassengebied. Meer dan voorheen dient dit in het planologisch beleid
van de gemeente tot uitdrukking te komen. Op deze wijze draagt het
gemeentelijk beleid bij aan de realisering van een van de hoofdprincipes
van de ruimtelijke ordening, namelijk het principe van de ruimtelijke
differentiatie. Dat is het door middel van de ruimtelijke ordening
tegenstand bieden aan trends die gaan in de richting van eenvormigheid,
monofunctionaliteit, monotonie en ‘overal hetzelfde’. In nationale en
provinciale nota’s over de ruimtelijke ordening wordt geconstateerd dat
het juist de karakteristieke, cultuurhistorische waardevolle gebieden zijn
die in dit opzicht bedreigd worden.
2. Het (bouw)beleid van het gemeentebestuur dient gericht te zijn op
het behoud en de versterking van het specifieke woon- en leefmilieu dat
het Vecht- en Plassengebied biedt.
In regionaal verband bezien hebben gemeentebesturen verschillende
taakopdrachten wat betreft het te voeren planologisch beleid. Zo heeft de
stad Utrecht een duidelijke verstedelijkingsopgave in het kader van het
Vinex-beleid tot uitdrukking komend in de realisering van het Leidsche
Rijn project. Het Vecht- en Plassengebied daarentegen biedt nu nog een
woon- en leefmilieu dat zich duidelijk onderscheidt van het omringende
stedelijke gebied. Het behoud ervan kan gezien worden als de specifieke
planologische functie van de Vechtgemeenten binnen regionaal verband en
als bijdrage aan het tot stand komen van een gedifferentieerd woonmilieu
binnen een verstedelijkende regio. Het concept ‘beherende gemeente’
past uitstekend bij deze specifieke planologische taakopdracht.
Het gemeentebestuur van Maarssen heeft in het verleden de beleidsafspraak
gemaakt dat het in regionaal verband bezien ‘beherende gemeente’ wil
zijn, d.w.z. geen functie zal vervullen in het voorzien in de regionale
woningbehoefte. In deze behoefte wordt voorzien door de Vinex-lokatie
Leidsche Rijn. Voor Maarssen blijft wel de opgave te voorzien in de lokale
woningbehoefte.
3. De opheffing van kwalitatieve tekorten op de woningmarkt en in de
bestaande woningvoorraad verdient meer aandacht in het bouwbeleid van de
gemeente Maarssen.
De Nederlandse woningmarkt wordt niet zozeer gekenmerkt door
kwantitatieve als wel kwalitatieve tekorten. De vraag naar woningen blijkt
vooral een vraag te zijn naar eengezinswoningen en appartementen in een
aantrekkelijk woonmilieu. Het huidige aanbod voorziet niet of te weinig in
deze vraag. Deze kwalitatieve ‘mismatch’ tussen vraag en aanbod zal in
de nabije toekomst leiden tot een (nationaal) beleid waarin de bestaande
woningvoorraad, met name de naoorlogse woningbouw, drastisch wordt
gesaneerd ten behoeve van de bouw van eengezinswoningen en appartementen
(Zie: staatssecretaris Volkshuisvesting, in o.a. Volkskrant d.d.
10-12-1999).
Voor de gemeente Maarssen betekent het bovenstaande allereerst dat het
bij nieuwe woningbouw niet alleen gaat om het realiseren van het type
woningen waaraan grote behoefte bestaat (eengezinswoningen en
appartementen), maar ook om het situeren van deze woningen in een
aantrekkelijk woon- en leefmilieu. (Bij het plan ‘Maarsser Brug Lokaties’
zijn in dit opzicht grote vraagtekens te plaatsen. Een analyse van de
kenmerken van het gebied doet twijfels opkomen over de vraag of deze
lokatie - zonder extra investeringen - geschikt is voor het tot stand
brengen van een hoogwaardig woon- en leefmilieu. De stedenbouwkundige
consequenties van het gemeentelijk streven naar ‘winst’ op dit plan
versterken deze twijfels).
De constatering dat de woningmarkt vooral kwalitatieve tekorten vertoont,
brengt tevens met zich mee dat het begrip ‘beherende gemeente’ meer
omvat dan het door middel van nieuwbouw voorzien in de lokale
woningbehoefte. Het gaat in dit verband ook - en wellicht vooral - om het kwalitatief
verbeteren van de bestaande woningvoorraad. Bijzondere aandacht
verdient daarbij de kwaliteit van het woon- en leefmilieu in Maarssen
Broek. Dit mede gezien de te verwachten effecten van de nieuwbouwplannen
in Maarssen Dorp en het nabije Leidsche Rijn op de bevolkingssamenstelling
van Maarssen Broek.
Aandacht voor de kwalitatieve verbetering van de bestaande woningvoorraad
kan bijdragen aan het vasthouden van de bestaande bevolking en daarmee aan
het draagvlak voor het voorzieningenniveau.
4. Een bouwbeleid gericht op het voorzien in de lokale
woningbehoefte impliceert een gefaseerde realisering van
bestemmingsplannen en het bouwen voor een verscheidenheid van
inkomensklassen.
Het huidige gemeentelijke bouwbeleid is niet primair gericht op de
lokale woningbehoefte. Het gemeentebestuur bedient met dit beleid niet
alleen de woningzoekenden van Maarssen, maar ook woningzoekenden van
binnen en buiten de regio Utrecht. Bovendien leidt de wijze van
realisering van de bouwplannen, namelijk realisering in één bouwstroom
in een beperkte tijdsperiode, tot een zelf opgelegde noodzaak om telkens
opnieuw gronden voor woningbouw te reserveren en bouwplannen te
ontwikkelen.
Een alternatief voor dit beleid is gefaseerde realisering van
bestemmingsplannen, d.w.z. de opsplitsing van het totale voorziene
bouwvolume in meerdere kleinere bouwstromen over de bestemmingsplanperiode
van tien jaar. Denkbaar is daarbij dat het gemeentebestuur als alternatief
voor bouwen door bouwmaatschappijen, de gronden verkoopt aan
woningzoekenden die zelf wensen te laten bouwen. Via bestemminsplan en
bouwschriften kan dit proces gereguleerd worden.
Bij gefaseerde realisering raakt de beschikbare voorraad aan gronden
bestemd voor woningbouw minder snel uitgeput en wordt een halt toegeroepen
aan de snelle verstedelijking van Maarssen Dorp. Binnen een dergelijk
beleid zou aandacht besteed moeten worden aan de vraag of bouwen in de
vrije sector volledig tegemoet komt aan de gedifferentieerde
woningbehoefte van de verschillende inkomensklassen.
5. Bouwen aangepast aan schaal en aard van de bestaande bebouwing.
Bij het voorzien in de lokale woningbehoefte is het uitgangspunt voor
nieuwe bouwplannen het bouwen overeenkomstig het karakter van de bestaande
bebouwing, d.w.z. aanpassing van nieuwbouw aan schaal en aard van de
bestaande bebouwing: verschijningsvorm, hoogte, dichtheid, verkaveling,
groenvoorziening e.d. Negatief geformuleerd voor wat betreft bouwen in het
dorp: in principe geen vormen van urbane bebouwing zoals stadskantoren,
stedelijke villa’s, woontorens, ‘penthouses’ etc; geen grote
bebouwingsdichtheden, geen massale bouwvolumes e.d.
6. Wonen in het Vecht- en Plassengebied heeft financiële
consequenties.
Het huidige college van B&W heeft afgesproken voor de periode
1998-2003 geen lastenverhogingen door te voeren: heffingen, rechten, leges
en belastingen blijven gelijk. De consequenties van dit beleid worden goed
verwoord in het navolgende citaat: "Er zijn echter (...) politieke
bezwaren om vast te houden aan ‘geen lastenverhogingen’. In de eerste
plaats bestaat het risico dat extra financiering voor beleidsimpulsen uit
het maximaliseren van incidentele baten wordt gehaald. Immers, extra
inkomsten uit een verhoging van de belastingen is niet toegestaan volgens
het College programma. Om een concreet voorbeeld te geven: De exploitatie
van de Hoge Brug levert de gemeente maximaal fl. 19 miljoen op. Is de
gemeente wel bereid om iets van die fl. 19 miljoen af te doen via de
inspraak (inwoners willen vast en zeker meer groen ten koste van woningen)
nu extra beleid (bijvoorbeeld een nieuwe Brandweerkazerne) alleen
gefinancierd kan worden uit dergelijke opbrengsten? Een ander politiek
bezwaar is dat we een erfenis achter laten voor een volgend college. Een
opvallend voorbeeld is het gemeentelijk Rioleringsplan. (....) Vanaf 2004
stijgt het riooolrecht echter met 6% per jaar! Waarom? Omdat we conform
het Colllege Programma nu geen lastenverhoging door voeren". (Bron:
Erik van Esterik, Geen lastenverhoging voor inwoners Maarssen! En de dag
er na? In: Linksom, december 1999, pag. 17).
Bovenstaande analyse laat zien dat er een grote spanning bestaat tussen
het streven naar kwaliteit binnen het planologische en bouwbeleid in
Maarssen en het huidige restrictieve financiële beleid. Het verklaart ook
waarom inspraak en overleg zo moeizaam verlopen.
Politiek en bestuur in Maarssen staan voor de uitdaging de bevolking
duidelijk te maken dat investering in een aantrekkelijk woon- en
leefmilieu, cq. wonen in het Vecht- en Plassengebied in vergelijking met
andere gemeenten extra lasten met zich meebrengt.
Maarssen, 13 december 1999
|